Informatie afbeelding: Royal HaskoningDHV

Wet natuurbescherming

De nieuwe Wet natuurbescherming heeft vanaf 1 januari 2017 drie wetten vervangen: de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en Faunawet. Doel van de Wet natuurbescherming is drieledig:

  1. Bescherming van de biodiversiteit in Nederland;

  2. Decentralisatie van verantwoordelijkheden;

  3. Vereenvoudiging van regels.

De bescherming van de natuur is in Nederland onderverdeeld in gebiedsbescherming en soortbescherming. Soort- en gebiedsbescherming worden geborgd via de Wet natuurbescherming. Waar de Flora- en faunawet uitging van drie beschermingsniveaus, verdeelt de Wet natuurbescherming beschermde soorten in twee groepen:

  1. Strikt beschermde soorten waaronder soorten uit de Vogel- en Habitatrichtlijn;

  2. Andere soorten, bijvoorbeeld uit de Rode Lijst.

Effecten op beschermde soorten

Binnen het plangebied komen verschillende beschermde diersoorten voor. Het voornemen kan leiden tot tijdelijke negatieve effecten op beschermde vaatplanten, grondgebonden zoogdiersoorten, vleermuizen, broedvogels met jaarrond beschermde nestplaatsen, algemene broedvogels, amfibieën en ongewervelde diersoorten. Het optreden van tijdelijke negatieve effecten en overtreding van verbodsbepalingen kan echter worden voorkomen door het nemen van voorzorgsmaatregelen en de zorgplicht in acht te nemen. Indien volgens deze maatregelen wordt gewerkt, is het aanvragen van een ontheffing niet noodzakelijk.

Op basis van de gegevens uit het bronnen- en veld­onder­zoek is het voorkomen van beschermde vissen en reptielen uitgesloten. Hierdoor is het optreden van negatieve effecten op deze soorten of soortgroepen uitgesloten. De algemene zorgplicht geldt wel te allen tijde en houdt in dat zorgvuldig en met zo min mogelijk schade de ingreep en werkzaamheden uitgevoerd moeten worden, ook voor door provincie Noord-Brabant vrijgestelde soorten en niet-beschermde soorten.

De te treffen voorzorgsmaatregelen worden opgenomen in een ecologisch werkprotocol.

Effecten op beschermde gebieden

Het is aannemelijk dat ten gevolge van de voorgenomen activiteit geen sprake is van negatieve effecten op de voor enig Natura 2000-gebied geformuleerde instandhoudingsdoelstellingen. Dit geldt niet voor effecten ten gevolge van verzuring en vermesting door depositie van stikstof uit de lucht. Om het effect op deze storingsfactoren vast te stellen heeft het Waterschap een AERIUS-berekening uitgevoerd. Uit de rekenresultaten blijkt dat de stikstofdepositie, tijdens de werkzaamheden met inzet van voornamelijk Stage V materieel, ten opzichte van het referentiescenario van landbouw, niet toeneemt (0,00 mol N/ha/j). Ook wordt een maximale afname van 0,21 mol N/ha/j berekend. Op basis van deze resultaten is geen vergunning nodig.